Daar zit ik dan, naast je krabpaalmandje die nog dicht tegen de verwarming aan staat.
Overal om me heen zie ik nog je stempel.
Mandjes met daarin waterbakjes, speeltjes waarmee je al lang niet meer speelde
"Muis"; die je je hele leven meesleepte, ligt vergeten in de vensterbank, met "minignuif" en "kikker".
Om half zeven brengt de pakketbezorger de doos met lekkernijen die ik vorige week voor je bestelde.
Je zal ze niet meer proeven.
Als het bedtijd is zeg ik automatisch:"ga je mee?"; maar je antwoord niet.
In de badkamer staat nog de emmer water, waar je zo graag uit dronk.
Elke keer hetzelfde spelletje, ik hou hem schuin, jij steekt je kop erin, en ik kantel hem per ongeluk expres nog even verder door, zodat het water op je pootjes kletst.
Vanmorgen klom je er nog in en kon ik je nog snel even op de foto zetten.
Op de trap blijf ik even stil staan, zoals elke avond, maar je schiet niet meer langs me omhoog.
De nachtlampjes die ik voor je in het stopcontact stak toen je nachtblind werd laat ik nog maar even zitten.
Ik wil nog niet aan het donker wennen.
Je slaapzak ligt nog naast me op bed.
Je vertrouwde luchtje hangt er nog in.
Vannacht zul je me niet meer wakker schreeuwen.
En morgen ontwaak ik in stilte.
Voorgoed.